In het civiele recht kennen we het mantra dat wie stelt, bewijst. Dat mantra is een te eenvoudige weergave van de werkelijkheid. Je hoeft alleen te bewijzen als je stellingen voldoende weersproken worden. En je hoeft alleen dát te bewijzen, wat ook nodig is om het beoogde rechtsgevolg te laten intreden. Soms kun je het bewijs niet leveren en strandt je vordering daardoor. Maar soms doet zich al in een eerdere fase het probleem voor, dat je niet voldoende feiten kunt aanvoeren die – indien bewezen – tot het beoogde rechtsgevolg leiden. Met een beetje pech kom je dan aan bewijslevering helemaal niet toe en worden je vorderingen afgewezen. Dat is niet altijd eerlijk en in een rechtsstelsel dat doordrenkt is van de redelijkheid en billijkheid wringt dat.
Dit soort problemen doet zich in bijvoorbeeld de medische aansprakelijkheid regelmatig voor. De patiënt was onder narcose toen de chirurg een fout maakte waardoor de patiënt daarna nooit meer kon lopen. Voor de patiënt is het onmogelijk de feiten te achterhalen die benodigd zijn om tot aansprakelijkheid van het ziekenhuis te komen. Dat is op zichzelf niet een reden om het ziekenhuis te belasten met het bewijs van haar onschuld. Voor een omkering van de bewijslast is maar zelden ruimte, en niet in dit soort gevallen. De verplichting voldoende te stellen en dat ook te bewijzen, blijft dus bij de patiënt. Om het hem mogelijk maken die stellingen in te nemen en dat bewijs te leveren, is men gaan werken met de “verzwaarde stelplicht”. De verzwaarde stelplicht wordt ook wel de “verzwaarde motiveringsplicht ten aanzien van het verweer” genoemd en houdt kort gezegd in dat de partij die beschikt over gegevens die voor de bewijslevering van belang kunnen zijn, zijn verweer voldoende gemotiveerd moet onderbouwen.
Hoewel door de verzwaarde motiveringsplicht ten aanzien van het verweer geen verschuiving plaatsvindt in de bewijslastverdeling, kunnen de gevolgen toch verstrekkend zijn. Motiveert de partij op wie de verzwaarde motiveringsplicht ten aanzien van het verweer rust, zijn verweren vervolgens onvoldoende, dan is het gevolg dat de stellingen van de eiser onvoldoende gemotiveerd zijn betwist. De rechter kan ze dan – zonder bewijslevering – als vaststaand aannemen. Onderbouwt de verwerende partij zijn verweren wél voldoende gemotiveerd, dan komt op de eiser de bewijslast te rusten. Voldoende gemotiveerd houdt in dit verband in, dat de aangesproken partij tevens aanknopingspunten levert voor het bewijs. Als de aangesproken partij immers alleen maar gemotiveerd hoeft te betwisten dat van aansprakelijkheid sprake is, blijft de schuldeiser alsnog met lege handen achter. Ook al blijft de bewijslast dus rusten bij de eiser, hij wordt in het slagen daarvan – als het goed is – geholpen door de verwerende partij die immers alle feiten kent.
Bredere toepasbaarheid
Ook buiten de medische aansprakelijkheid wordt wel een soortgelijke benadering gehanteerd om de partij in wiens domein de feiten liggen, te verplichten het verweer te onderbouwen. In Hoge Raad 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:831 (Reaal/Deventer) betrof het een overheid die als wegbeheerder aansprakelijk werd gesteld voor een ongeval. In het kader van het verweer tegen de gestelde aansprakelijkheid wierp de gemeente op dat uit financieel oogpunt niet van haar gevergd kon worden ieder stukje berm in de gemeente steeds te onderhouden. De Hoge Raad oordeelde dat de gemeente ten aanzien van dit verweer een verzwaarde motiveringsplicht had. In Hoge Raad 4 september 2009, (Van Eendenburg/De Alternatieve) betrof het verweer tegen een beroep op dwaling en in Hoge Raad 30 september 2016 (Van Dijk/Van Lenningh), ging het om schuldeisersverzuim, waardoor de niet-betalende debiteur een rentevoordeel genoot. En zo heeft de verzwaarde motiveringsplicht ten aanzien van het verweer een steeds breder toepassingsbereik. Interessant is overigens dat een verzwaarde motiveringsplicht niet (als regel) geldt in het geval dat de overheid wordt aangesproken op grond van falend toezicht, aldus Hoge Raad 2 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:987.
Toepassing in bestuurdersaansprakelijkheidszaken
Gezien de uitgebreide toepasbaarheid was het een kwestie van afwachten totdat de verzwaarde motiveringsplicht ten aanzien van het verweer ook in bestuurdersaansprakelijkheidszaken zou worden toegepast. Met name in gevallen van externe bestuurdersaansprakelijkheid, ligt het voor de hand dat partijen de rechter ertoe proberen te verleiden het leerstuk toe te passen. In dergelijke zaken luidt het verwijt van de crediteur aan de bestuurder vaak dat hij heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou voldoen en ook geen verhaal zou bieden. De bestuurder is in die gevallen degene die de beschikking heeft over alle gegevens en feiten die betrekking hebben op dat verwijt. De crediteur weet dat zijn vordering onbetaald is gebleven en heeft een vermoeden over de oorzaak daarvoor. Hij kan zijn vordering niet langer op de vennootschap verhalen, maar kan niet bewijzen dat de bestuurder daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Ook in die gevallen kan de verzwaarde stelplicht ten aanzien van het verweer uitkomst bieden. De bewijslast blijft bij de eiser rusten, de bestuurder wordt daar niet mee belast. Maar hij moet wel uitvoerig motiveren dat en waarom er van het bewerkstelligen of toelaten dat de verplichtingen niet nagekomen worden, geen sprake is geweest.
Overgehevelde activiteiten, achtergebleven schulden
Een tussenarrest van Hof Arnhem-Leeuwarden van 23 oktober 2018 geeft een mooi voorbeeld van deze materie. In deze zaak stond ter discussie of de bestuurder van een B.V. zijn hele onderneming behalve de lopende verplichtingen uit een huurovereenkomst had overgeheveld naar een eenmanszaak en de B.V. ontbonden. De verhuurder zag zijn huurvordering onbetaald en had de bestuurder aangesproken. Die verweerde zich, maar motiveerde zijn stellingen nauwelijks. Zo bleef onduidelijk hoe de liquidatie van de B.V. precies in zijn werk was gegaan en wat de activiteiten van de eenmanszaak inhielden, en of er inderdaad sprake van was dat alle activiteiten van de B.V. door de eenmanszaak werden verricht. Het Hof Stelde in dit tussenarrest voorop dat op de verhuurder de stelplicht en de bewijslast rustte van haar stelling dat de bestuurder heeft bewerkstelligd dat de vennootschap haar verplichtingen jegens hen niet langer nakwam en dat de bestuurder hiervan een ernstig persoonlijk verwijt treft. Maar van de bestuurder – die veel onduidelijkheid laat bestaan over de afwikkeling van de vennootschap en de activiteiten van de door hem opgerichte eenmanszaak – mag worden verwacht dat hij ter motivering van zijn verweer tegen die stellingen concrete informatie verschaft betreffende feiten die in zijn domein liggen. Volgens het hof gaat het dan bijvoorbeeld om informatie uit de administratie van zijn eenmanszaak, nu dat informatie is die niet voor derden toegankelijk is. Daarmee moet hij de verhuurder aanknopingspunten voor eventuele bewijslevering verschaffen. Als het inderdaad zo is dat de bestuurder in feite de B.V. heeft leeggehaald en met schulden heeft achtergelaten, is dit wellicht een goed moment voor een schikkingsgesprek. Hoe dan ook, nu de bestuurder nog slechts een eenmanszaak heeft, zal een eventuele betaling aan de crediteur uit zijn eigen financiële middelen moeten komen. Wat dat betreft had de bestuurder wellicht beter kunnen aansturen op een afkoop van het huurcontract toen de B.V. nog bestond.
Rieneke Reijnen