Strekking van aan de bestuurder verleende kwijting: een kwestie van uitleg?
Rechtbank Overijssel 18 juni 2014, ECLI:NL:RBOVE:2014:3475
Het bestuur van de vennootschap wordt (meestal) jaarlijks kwijting verleend door de aandeelhoudersvergadering, voor het gevoerde bestuur. Hoewel kwijting een afstand van recht inhoudt, leidt zij er niet altijd toe dat de bestuurder niet langer kan worden aangesproken voor handelingen die hij heeft begaan.
Aansprakelijkheid buiten faillissement
Niet alleen in faillissementssituaties, maar ook daarbuiten kan de bestuurder aansprakelijk worden gehouden voor schade die aan zijn handelen kan worden toegerekend. En niet alleen derden, maar ook de vennootschap zelf kan hem (of haar) aansprakelijk houden. Artikel 2:9 BW bepaalt dat de bestuurder tegenover de vennootschap (in beginsel) voor het geheel aansprakelijk is ter zake van zijn onbehoorlijk bestuur.
“Onbehoorlijk bestuur” vormt een hoge drempel voor aansprakelijkheid. Daarvan is pas sprake als geen redelijk denkend bestuurder onder dezelfde omstandigheden zo gehandeld zou hebben. De bestuurder moet een ernstig verwijt kunnen worden gemaakt van de betreffende handelingen.
Reikwijdte van de jaarlijkse decharge
De aangesproken bestuurder kan zich soms met succes beroepen op de kwijting die hem bij de vaststelling van de jaarrekening is verleend. Die kwijting, de decharge, ziet alleen op het boekjaar waarvoor zij is verleend. Om te kunnen beoordelen of een bestuurder zich met succes op decharge kan beroepen, is ook van belang vast te stellen tot welke feiten die decharge zich uitstrekt.
Uit een al ouder arrest van de Hoge Raad in de zaak Staleman/Van de Ven volgt dat decharge alleen betrekking heeft op feiten die blijken uit de jaarrekening of die in de algemene vergadering van aandeelhouders zijn besproken voordat de jaarrekening werd vastgesteld. Ook als de aandeelhouders op het moment dat zij decharge verlenen, al uit anderen hoofde weten dat de bestuurder zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld, leidt een decharge er niet zomaar toe dat de bestuurder voor eens en altijd voor al zijn daden is gekweten. Daarvoor moeten (de gevolgen van) zijn onbehoorlijke taakvervulling nou eenmaal in de jaarrekening en daarbij behorende bescheiden worden vermeld. Dat is met name relevant bij vennootschappen waarin de gewezen bestuurder op het moment van decharge ook de enig aandeelhouder was. Om een beroep te kunnen doen op de decharge, zal de bestuurder moeten kunnen aantonen dat hij de aandeelhoudersvergadering over al zijn handelingen heeft geïnformeerd. HR 10 januari 1997, NJ 1997, 360 (Staleman/Van de Ven))
Rechtbank Overijssel 18 juni 2014; strekking van de decharge
In een zaak waarover de rechtbank Overijssel moest oordelen, lagen de kaarten iets anders. De bestuurder was bij zijn ontslag door de aandeelhoudersvergadering uitdrukkelijk decharge verleend voor alle bestuurshandelingen, voor zover die uit de boeken van de vennootschap zouden blijken. Op het moment dat de decharge was verleend, wisten de aandeelhouders dus (mogelijk) niet precies hoe ver die zich uitstrekte. In deze zaak had de bestuurder geld van de vennootschap gebruikt voor de financiering van zijn eigen ondernemingen. Dat kon ook uit de boeken worden opgemaakt. Toen zijn opvolgers dat vervolgens ontdekten, deden ze aangifte tegen hem van verduistering en stelden ze hem aansprakelijk voor de schade die de vennootschap had geleden door de onttrekkingen.
De bestuurder beriep zich op de verleende decharge en was daarin succesvol. De rechtbank vond in dit geval dat door uitleg van het dechargebesluit moest worden vastgesteld hoe ver zich dat uitstrekte. Het aandeelhoudersbesluit bepaalde expliciet dat decharge werd verleend voor alle uit de boeken van de vennootschap blijkende bestuurshandelingen. Het vormde ook onderdeel van de afspraken tussen partijen bij de afwikkeling van het bestuurder- en aandeelhouderschap van de betrokkene. Veel meer dan de jaarlijkse decharge bij vaststelling van de jaarrekening, had dit expliciete besluit dus de kenmerken van een uitdrukkelijke afstand van recht. Daarmee was het risico dat uit de boeken zou kunnen blijken van onregelmatigheden, verschoven naar de vennootschap.
Ik denk dat de rechtbank hier met juistheid deze decharge bij einde bestuurderschap anders heeft behandeld dan de decharge bij vaststelling van de jaarrekening. Deze decharge was nou eenmaal uitdrukkelijk gekoppeld aan hetgeen uit de boeken zou blijken. Nu de afstand van recht was gedaan door een professionele partij, mocht de rechtbank bij de uitleg bovendien aansluiten bij de tekst van de bepaling. Had de vennootschap succesvol willen betogen dat in dit geval niet was bedoeld de decharge een zo verstrekkende werking te geven, dan had zij een relevant bewijsaanbod moeten doen.
Beroep op decharge naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar?
Ook de stelling van de vennootschap dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid in dit bijzondere geval onaanvaardbaar was dat de bestuurder zich op de decharge zou beroepen, faalde. Dat is ook te begrijpen: wat dat betreft zijn de uitleg van de decharge (expliciet opgenomen dat die zich uitstrekte tot wat uit de boeken zou blijken) en de aanvaardbaarheid van een beroep op de decharge (het bleek daadwerkelijk uit de boeken dus ik ben hiervoor gekweten) hier communicerende vaten.
Rieneke Reijnen