Selecteer een pagina

Rembrandts portret van een jonge man en de verkopersdwaling

door 21-05-2018 Dwaling, Procederen

Als je in één oogopslag ziet dat het een Rembrandt is, terwijl het schilderij wordt aangeboden voor een prijs die véél te laag is voor een dergelijk meesterwerk, heb je dan niet de plicht de dwalende verkoper uit zijn donkere droom te helpen?

 

Van de ‘circle of Rembrandt’ naar ‘een Rembrandt’

De aanleiding voor de hiervoor gestelde vraag vormt de meesterlijke aankoop die kunsthandelaar Jan Six heeft gedaan op Christie’s Londense kunstveiling. In de catalogus van een dagveiling van minder belangrijk geachte kunstwerken werd een werk aangeprezen als afkomstig uit de ‘circle of Rembrandt’, waarvan hij direct zag dat het een Rembrandt was. Hij kocht het werk voor een prijs die paste bij de minder relevante status die het was toegedicht. Inmiddels heeft onderzoek uitgewezen dat hij de trotse eigenaar is van – inderdaad – een kostbare Rembrandt.  Van een dergelijke vondst kunnen de meeste handelaren slechts dromen. Six is dan ook terecht trots.

De vergissing van de verkoper

Deze bijzondere vondst is ook vanuit juridisch perspectief interessant. Ik abstraheer van het feit dat het hier om een Britse veilingkoop gaat en dat Nederlands recht niet van toepassing is. Naar Nederlands recht kennen we de figuur van de dwaling, door Van Dale treffend gedefinieerd als “vergissing”. Als partijen een rechtshandeling aangaan en één van twee of beiden vergissen zich in essentiële onderdelen van die rechtshandeling, kan die vergissing onder omstandigheden worden rechtgezet door vernietiging van de rechtshandeling. In dit geval gaat het om een vergissing van de verkoper. Hij dacht een minder belangrijk werk te verkopen maar verkocht een meesterwerk. De financiële consequenties laten zich raden.

Verkopersdwaling?

Wat is vereist om de rechtshandeling te kunnen vernietigen? Allereerst moet de overeenkomst tot stand zijn gekomen onder invloed van dwaling en zou deze bij een juiste voorstelling van zaken niet zijn gesloten. Er is dus causaal verband vereist tussen de dwaling en de totstandkoming van de overeenkomst. De dwaling kan te wijten zijn aan een mededeling van de wederpartij die de contracterende op het verkeerde been heeft gezet, of juist aan diens zwijgen terwijl hij had behoren te spreken. Maar het kan ook gebeuren dat beide partijen van dezelfde onjuiste veronderstelling uitgaan. Het tweede geval is hier mogelijk aan de orde. Six zag immers meteen dat het om een Rembrandt ging, terwijl het werk niet als zodanig werd aangeboden. Had de veilingverkoper geweten dat het om een Rembrandt ging, dan zou hij het werk vermoedelijk op een belangrijker veiling hebben aangeboden voor een veel hoger bedrag.

Zo bezien lijkt dit geval een schoolvoorbeeld van de verkopersdwaling. Er komt echter meer bij kijken voor een succesvolle vernietiging van de overeenkomst.

Bij gevallen van dwaling ontstaat er altijd een spanningsveld tussen wat de dwalende had kunnen weten als hij meer onderzoek had gedaan naar de eigenschappen van het onderwerp van de rechtshandeling, en wat zijn wederpartij hem had moeten vertellen over hetgeen hij op zijn plaats wist over die eigenschappen of het feit dat de ander dwaalde.

Een heel oud vergelijkbaar geval vormt de de verkopersdwaling bij de beroemde Kantharos van Stevensweert, dat in . In 1943 werd in de uiterwaarden van de Maas een zilveren beker opgegraven en verkocht aan een kunstschilder, en na diens overlijden – voor 125 gulden – aan een edelsmid. Deze laatste liet de beker onderzoeken, waarna werd vastgesteld dat het om een archeologische vondst van onschatbare waarde ging. De erven van de kunstschilder wilden de verkoop daarna vernietigen op grond van dwaling. Van dwaling was, net zoals in het geval van Rembrandt’s portret van een jonge man, onmiskenbaar sprake. De vraag was echter voor wiens rekening die dwaling diende te komen. Niet kon worden vastgesteld dat de goudsmid die de beker had gekocht, al ten tijde van die koop wist dat het om een zo waardevol object ging, en had moeten spreken waar hij zweeg. De dwaling bleef daarom voor rekening van de erven van de goudsmid.

Waar het op aan zal komen

In het geval van de Rembrandt wist de koper (dacht hij te weten) dat hem een werk werd aangeboden dat een veel grotere waarde had dan de gevraagde (bied)prijs. Zou dit geval naar Nederlands recht worden berecht, dan zou de horde die in het geval van de Kantharos van Stevensweert te hoog bleek, mogelijk genomen kunnen worden. De discussie zou dan vooral gaan over de vraag of de dwaling op grond van andere omstandigheden voor rekening van de verkoper moet blijven. Dan komt het er op aan of de verkoper had behoren te weten dat het om een dermate waardevolle zaak ging, zodat zijn onderzoeksplicht boven de mededelingsplicht van Six gaat.

Uit rechtspraak van de Hoge Raad over informatieplichten in het contractenrecht volgt dat de onwetende enige bescherming geniet, zelfs als hij onvoorzichtig is. In een Antilliaanse dwaling-zaak over de koop van een huis met een gescheurde fundering, heeft de Hoge Raad bepaald dat het enkele feit dat de ene partij haar onderzoeksplicht naar bepaalde relevante gegevens niet nakomt, niet uitsluit dat de andere partij een mededelingsplicht heeft als hij bekend is met diezelfde gegevens.

In dat kader is in het relevant dat de verkoper Christie’s kunstveiling had ingeschakeld. Het veilinghuis onderwerpt de te veilen objecten zelf aan een onderzoek en heeft daar bij uitstek de geschikte mensen voor in huis. In beginsel zou je dus kunnen verwachten dat de verkoper in voldoende mate is bijgestaan door de experts van Christie’s en dat hij ook in voldoende mate is geadviseerd voordat hij het werk aanbood. Hij heeft zijn onderzoeksplicht niet verzaakt, ook al heeft dat onderzoek niet de werkelijke schilder aan het licht gebracht.

Een ander relevant gezichtspunt zal zijn in hoeverre kunsthandelaar Jan Six er ook op heeft mogen vertrouwen dat Christie’s de verkoper als adviseur voldoende had voorgelicht. Six heeft in de media gezegd dat hij in één oogopslag zag dat het om een echte Rembrandt ging. Als dat het geval is, en later blijkt het inderdaad om een Rembrandt te gaan, dan lijkt dit gezichtspunt één van de meer spannende onderdelen van de zaak. In zijn veronderstelling had Christie’s de verkoper nou juist niet voldoende voorgelicht maar was er sprake van een grote vergissing, en zou Jan Six de lachende derde zijn. Ook relevant lijkt mij dat het in dit geval van meet af aan om een waardevol werk ging, dat voor meer dan € 150.000 is verkocht. Alles bij elkaar opgeteld denk ik dat juist de omstandigheid dat het werk op de kunstveiling van Christie’s werd geveild en dat voor alle betrokkenen al duidelijk was dat het wel om een serieus werk ging, de balans doet uitslaan in het voordeel van Jan Six. Ook hij had zich in zijn stelligheid kunnen vergissen: er is een deskundige aan te pas gekomen om daadwerkelijk vast te stellen dat het om een Rembrandt gaat.

Het is voor de ongelukkige verkoper te hopen dat de verkopersdwaling het naar Engels recht wel/ook haalt, of dat Christie’s aansprakelijkheid accepteert voor de gevolgen van haar beoordelingsfout.

Rieneke Reijnen